Voor de kade  J.A. Emmens
Dit gedicht is opgebouwd uit één gedeelte van vijf regels, een kwintet, en één gedeelte van vier regels; een kwatrijn. Aan het eind van iedere regel is sprake van eindrijm, volgens het rijmschema [a-b-a-b-c] [c-d-c-d]. In de eerste vijf regels wordt een observatie beschreven, en in de laatste vier een gedachte bij die observatie. De twee gedeelten worden aan elkaar verbonden door eindrijm van regel 5, 6 en 9 (strooien  vergooien  ontdooien). In de andere regels is ook sprake van eindrijm.
Een andere vorm van equivalentie die eenheid in het gedicht brengt, is assonantie van vooral de [oo], de [ i] en de [ee]. ÂStrooibiljettenÂ, ÂverloopÂ, ÂbroodÂ, ÂstrooienÂ, etc. ÂWisseltÂ, ÂaanblikÂ, ÂwindstilÂ, etc. Dan is er nog sprake van acconsonantie van de [d], [w] en [st]. ÂDe kadeÂ, ÂwindÂ, ÂbroodÂ, ÂdenkenÂ, ÂdoenÂ, ÂontdooienÂ. Bij de acconsonantie van de [w] in Âwisselt een Âwolk meeuwenÂ, zie je dat er eenheid ontstaat tussen de woorden door de herhaalde [w]. De eigenschappen van Âwolk die gebruikt zijn, namelijk <+dichtheid>, <+zwevend> en <+omvangrijk> worden zo verdubbeld overgebracht.
Om het gedicht te begrijpen, is het belangrijk om goed te lezen wat er staat. Het gedicht van Emmens levert wat dat betreft een paar problemen op. De eerste drie regels zijn duidelijk:
ÂVoor de kade wisselt een wolk meeuwen
Als strooibiljetten op een sterke wind
Van aanblik als Ât verloop van eeuwen.Â
Hier horen we iemand die beschrijft hoe de meeuwen in een grote, dicht opeengepakte groep heen en weer vliegen. Ze lijken rond te dwarrelen op de sterke wind, als uitgestrooide biljetten. Maar dan wordt het problematisch. ÂHet is windstil. De pauze na deze gewaarwording geeft het moment weer waarop de hoofdpersoon beseft wat er werkelijk aan de hand is. De wind is niet de stuwende kracht achter dit tafereel en deze kracht moet ergens anders gezocht worden. Het antwoord volgt meteen daarna: ÂDe wind is een klein kind, dat met geluidjes brood staat uit te strooien. Je ziet hier dat de kenmerken van de wind, namelijk: <+krachtig>, <+groots>, <+razend> (in de zin van Âveel geluid voortbrengendÂ), worden overgebracht op het kind, dat van nature de eigenschappen <-krachtig>, <-groots> en <-razend> heeft. Dit laatste nog versterkt door het Âmet geluidjes strooien.
Verder lezen gaat dan weer even moeiteloos: ÂZijn tijd aan denken of aan doen vergooien, verschilt niet veel.Â
Dit is een eigenschap die de auteur aan mensen met de eigenschap <-kinderlijk> toeschrijft, namelijk aan volgroeide personen, volwassenen. En waarschijnlijk aan zichzelf.
Dan volgt:
ÂÂt Is stenen toch voor brood.Â
Dit is een gezegde dat van oorsprong uit de Bijbel afkomstig is, en zoiets betekent als: ÂHet maakt niet uit wat je doet, voor het leven dat je van God hebt gekregen, zul je nooit iets terug kunnen geven wat ook maar enigszins vergelijkbaar is. In de alledaagse Nederlandse taal betekent Âstenen voor brood geven zoveel als Âiets waardeloos geven als ruilÂ.
Als je dat dan betrekt op het Âbrood uitstrooien van het kind, en het Âtijd aan denken of aan doen vergooien van de volwassene, die ook weer aan elkaar verbonden zijn door vol eindrijm, zie je dat het kind wél iets terug te geven heeft, het brood waar hij mee strooit, in zijn onschuld opgaand in het moment.
In de volgende regel: "Wordt liever kind: twee beentjes en wat rood" wordt deze Âzware kost aan gedachtegoed en Bijbelse ideologie verlicht door de snelle schets van het kind: ÂTwee beentjes en wat rood. Deze beschrijving doet denken aan een impressionistisch schilderij, waar de lichtval en kleur van het moment in een snelle beweging op het doek wordt gevangen. Dit moment van verlichting loopt parallel aan het moment van bewustwording in het kwintet.
En dan de laatste zin: ÂHet doet soms eeuwen inderhaast ontdooien. Hier zie je wat de uitwerking is van het kind worden dat in bovenstaande regels beschreven wordt. De eeuwen die je voorbij ziet gaan als je kijkt naar een natuurtafereel worden vertraagd naar hun werkelijke tijdsduur. Je kunt opgaan in het moment, ieder moment van je leven ervaren. Als volwassene laat je Âeeuwen aan je voorbij gaan, door je tijd aan denken of aan doen te vergooien, maar als kind neem je als het ware je leven en je tijd op aarde in eigen hand. Je staat midden in je eigen leven. Dit wordt geïllustreerd door de zin Âtwee beentjes en wat roodÂ. ÂRood staat voor de opwinding en de passie van het kind, de beentjes geven aan dat hij er echt staat, hoe klein hij ook is.
Als laatste wil ik het woord Âinderhaast aanstippen, dat volgens mij op twee manieren opgevat kan worden: als Âin de haast van het volwassen zijnÂ, waar het hele zinsgedeelte Âhet doet soms eeuwen inderhaast ontdooien zoveel betekent als: ÂAls je ineens kind wordt, terwijl je druk bezig was als volwassene door je leven te razen, vertraagt de tijd weer en kun je leven bij het moment. En als je Âinderhaast opvat als Âterwijl je druk bezig bent en opgaat in het momentÂ, betekent het: ÂAls je naar de wereld kijkt als door de ogen van een kind, merk je niet eens dat de eeuwen vertragen, merk je helemaal niet dat de tijd voorbij gaatÂ. Deze ambiguïteit in de betekenis van de laatste zin is op deze manier iconisch op te vatten, en geeft de inhoud van het gedicht op kunstige wijze weer.
Copyright enzo.